De Taalwandelkaarten: maak stapsgewijs kennis met de taal 

Interview
Gepubliceerd op 15 maart 2024

Door Iris Coster

In samenwerking met Bibliotheek aan den IJssel

Inge Olivier is zelfstandig NT2-docent en werkt bij de Bibliotheek aan den IJssel als NT2-specialist. Zij ontwikkelde zij de Taalwandelkaarten, zodat taalmaatjes en taalcoaches naar buiten konden gaan om op die manier de taalontwikkeling te blijven verbeteren. Ik sprak Inge over de Taalwandelkaarten, de thema’s en ze geeft tips voor andere bibliotheken. 

Zou je jezelf kunnen voorstellen? 

“Mijn naam is Inge Olivier, zelfstandig NT2-docent en ik werk bij de Bibliotheek aan den IJssel als NT2-specialist. Dat betekent dat ik de trainingen voor de vrijwilligers verzorg, de collectie, een deel van de activiteiten organiseer en verantwoordelijk ben voor de leesclubs en taalcafés. Ik werk al zeker 25 jaar in het onderwijs. Vroeger stond ik voor de klas op de basisschool, de oudere kinderen. Ik deed ook vrijwilligerswerk als taalcoach en toen ik ontdekte dat zij ook les kregen van een professionele docent ben ik mij in het werk gaan verdiepen. Uiteindelijk heb ik een opleiding tot NT2-docent gevolgd in Tilburg en zo ben ik er eigenlijk ingerold. Momenteel volg in de opleiding NT1-docent bij het ITTA, ook super interessant!  

Ik wilde altijd al mensen een stapje verder helpen en ik hou van taal. Ik leer graag nieuwe dingen en help graag om mensen hun doelen te bereiken. Taal opent zoveel deuren, het vergroot je wereld en biedt je nieuwe kansen. Dit werk geeft mij enorm veel voldoening – je leert deelnemers echt iets praktisch, iets tastbaars. Dat ze de volgende les terugkomen en trots zijn dat wat ze geleerd hebben, meteen toegepast kon worden.” 

Wat was de aanleiding om de taalwandelkaarten te ontwikkelen? 

“Eigenlijk is de coronacrisis de aanleiding geweest, want in die tijd hebben we een aantal keer taalwandelingen georganiseerd. Wij wilden taalmaatjes en taalcoaches stimuleren om naar buiten te gaan en al wandelend de taal te oefenen. Ter voorbereiding op de wandeling bedacht ik dan de thema’s, hoe lang de maatjes konden wandelen en welke routes ze konden lopen. Er is namelijk altijd taal om je heen! Alleen door de ‘hoeveelheid taal’ vinden sommige vrijwilligers het moeilijk om daarin keuzes te maken. Aan het einde van de wandeling kwamen er deelnemers naar mij toe: ‘Wat veel nieuwe woorden zeg!’ Ze kwamen met hele lijsten vol nieuwe woorden terug van een wandeling, eigenlijk te veel om te bevatten. Dat was niet mijn doel van de activiteit. 

Dit is bij veel taalactiviteiten een valkuil. Je wilt snel te veel informatie in een activiteit stoppen en soms past het niet bij het niveau van de deelnemer. Daarnaast kunnen ze hierdoor moeilijk focussen. Hoe kun je je doelen duidelijk voor ogen houden en het eindresultaat ook meetbaar maken? Het liefst geef je daar zowel de deelnemer als de vrijwilliger handvatten voor.

Waarom is er gekozen voor de vorm van bingokaarten? 

“Het had ook een strippenkaart kunnen zijn, maar een bingokaart sprak mij zelf meer aan. Je hebt pas bingo als je alle woorden kent rondom dat specifieke onderwerp.  

Daarnaast is het visuele component belangrijk. Karin van Zovormgeving is vanuit onze bibliotheek gevraagd om de kaarten vorm te geven. Karin had meteen ideeën hoe het eruit moest zien. Wij hebben samen gekeken naar afbeeldingen, een belangrijk onderdeel van de kaarten. Je wilt namelijk dat woorden van receptief naar productief gaan. Eerst moet je een woord leren herkennen, zodat je het daarna zelf vrij kunt produceren. Met de bingokaart kunnen mensen het woord zoeken en erover praten. De kracht van herhaling is belangrijk, je moet iets immers 7 keer herhalen voordat je iets onthoudt. Je kunt de bingokaart ook inzetten als spiekbrief tijdens de wandeling. De achterkant is dan een ‘check’: lukt het je om zelf het woord te gebruiken in de context?” 

voorbeeld taalwanedlkaart title=
Taalwandelkaarten ‘Ik hoor…’ en ‘Het milieu’

De kaarten bestaan uit verschillende thema’s: hoe heb je voor deze thema’s gekozen en waarom? 

“Het is belangrijk om thema’s te kiezen die dichtbij huis staan: thema’s uit het dagelijks leven, thema’s die voor iedereen geschikt zijn. Het ene thema past beter bij startende taalleerders terwijl andere thema’s beter bij gevorderde leerders passen. De taalwandelkaart ‘Ik zie iets’ en ‘Ik hoor iets’ werken met bijvoeglijke naamwoorden. Die woorden heel belangrijk, want in het Nederlands gebruiken wij die vaak. Die bijvoeglijke naamwoorden zijn abstractere begrippen. Dat is interessant voor gevorderden, maar je kunt het ook heel laagdrempelig maken voor de startende groep. Het blijft spelen met de taal. Ik ben begonnen met 3 onderwerpen, want ik wilde eerst kijken hoe het werkte en of ik tevreden was met het resultaat.” 

Wat is jouw ervaring met het inzetten van de taalwandelkaarten?  

“Wij hebben de kaarten natuurlijk zelf zowel in de groepen als voor de taalcoaches ingezet. Daar kregen wij positieve reacties op! De kaarten liggen ook in onze Taalhuiskast: er zijn meer dan 100 taalmaatjes met taalcoaching actief in onze gemeenten. Tijdens de training van nieuwe vrijwilligers, wijs ik ze op het bestaan van de kaarten. De vrijwilligers kunnen ze zelf pakken en gebruiken.  

Dat ze er zelfstandig mee aan de slag kunnen is het belangrijkst, daarom hebben wij toen bewust gekozen voor de instructiekaarten. Daarin hebben we tips opgenomen hoe mensen de kaarten kunnen gebruiken. Het is belangrijk dat de vrijwilligers houvast krijgen. Bij elke wandelkaart zit instructie. Het ene thema leent zich meer voor het delen van meningen en andere kaarten zoals ‘ik zie iets’ oefen je juist meer met het leren omschrijven. Op die manier oefen je verschillende vaardigheden. En het andere voordeel van de kaart: de route ligt niet vast. Je bent met je wandelingen niet gebonden zijn aan een bepaalde plek of route. Je kunt de kaarten overal inzetten!” 

“Het aantal woorden wat iemand tijdens 1 les leert is niet onuitputtelijk. Laat vrijwilligers focussen op één onderwerp”
Inge Olivier

NT2-specialist

Heb je nog tips voor andere bibliotheken die de kaarten gaan gebruiken? 

Een aantal tips schieten mij te binnen. Laat vrijwilligers focussen op één onderwerp. Tijdens zo’n wandeling zie je veel om je heen gebeuren, los van alle ‘social talk’ die onderweg ook nog eens plaatsvindt. Het aantal woorden wat iemand tijdens 1 les leert is niet onuitputtelijk. Maak gebruik van de nieuwe woorden en blijf dit herhalen. 

Daarnaast zijn veel thema’s gewoon op alle niveaus te gebruiken, dus denk niet te snel ‘het onderwerp naar de supermarkt kan niet meer bij een gevorderde taalleerder’. Er zijn nog genoeg dingen te leren op elk taalniveau ongeacht het onderwerp. 

En als laatste: deelnemers hebben al snel het idee dat ze met pen of potlood op stap moeten met de taalwandelkaarten. Zeker als je met een groep wandelt, wordt het snel competitief. Het doel is: nieuwe woorden leren, maar vooral heel veel spreken! 

inge olivier houdt taalwandelkaart omhoog title=
Inge Olivier en een taalwandelkaart